Bij de Put 15
gebouwd op de fundamenten van één van de eerste huizen in Leeuwarden die in steen was opgericht
Stichting Beheer Maçonniek Centrum Leeuwarden
Sinds 13 oktober 2019 is deze stichting verantwoordelijk voor het beheer van het rijksmonument Bij de Put 15 in Leeuwarden. Gebruikers in het gebouw zijn 4 vrijmetselaarsloges , enkele andere obediënties (extensies in de vrijmetselarij) en incidenteel ook niet-maçonnieke stichtingen of verenigingen.

Tijdslijn
1503 Eerste vermelding Bij de Put als straat
1550 Rond deze datum werd het huis Bij de Put 15 gebouwd door Jacob Sybrandtszoon Auckama, tussen 1542 en 1571 herhaaldelijk burgemeester (NB de pandnummering bestond toen nog niet). De Auckama’s betaalden grondpacht.
1583 In eigendom van de Jacob’s oudste zoon: Sybrant Jacobszoon Auckama. Deze woonde echter in Anjum. Hij verkocht het huis in …. Aan de zoon van zijn zuster, mr. Matthijs van Schooten, raadsheer aan het Hof van Friesland
1609 Verhuurd aan Pyter Runia, ook raadsheer
1619 Verbouw; trapgevel werd tuitgevel; gevelsteen 1619 geplaatst
~1650 In eigendom (vererving of verkoop?) van Jonkheer Pieter van Harinxma thoe Slooten (1610-1669), ook raadsheer. Hij was getrouwd met Susanna Idsertsdochter van Burmania (overleden in 1691)
1691 Vererfd in eigendom aan hun zoon Edzart Duco van Harinxma thoe Slooten (overleden in 1693), gehuwd met Helena Lucia van Scheltema. Zij hadden 3 minderjarige (onmondige) kinderen; er komt een boedelbeschrijving.
Onbekend Vererfd aan Pieter Ernst van Harinxma (~1679 – onbekend) bij “handelingsbevoegd worden”. Hij was getrouwd in 1704 met Godfrieda Jansdochter van Molenschot.
1706 Verkocht in eigendom aan Willem Frederik, Baron van Schratenbach
onbekend Verkocht in eigendom aan de weduwe van Jonkheer Caspar van Tiddinga, mevrouw Rixt van Andreae. Rixt trouwde opnieuw met Willem van Haren (overleden in 1728), de grootvader van de broers Willem en Onno Zwier van Haren (dichters en staatslieden)
1730 Rixt koopt Bij de Put 13 aan de erven van slotenmaker Jurjen Germeraad. Doorbraak in tussenwand
1735 Vererfd in eigendom aan Willem van Haren (overleden in 1768), grietman van Het Bildt. Bij de Put 15 wordt verhuurd aan Ulbo van Burmania, echtgenoot van Maria Labora van Haersma
1768 Verkoop beide huizen in eigendom van Pibo Sjoerds Talma, advocaat en fiscaal generaal van Friesland. Huurder blijft jonkheer Ulbo van Burmania. Deze woont er tot 1795, toen hij uit zijn ambt werd gezet
1805 Bewoning door mevrouw Boelens en haar kinderen
1830 In eigendom bij Abe Jacobus Posthuma, ondernemer van openbare verkopingen. Hij bewoonde het huis gedeeltelijk; het andere deel werd verhuurd aan Tjepke Gratama, hypotheekbewaarder
1845 Aankoop door Gajus Hendricus Andreae
1865 In eigendom van Sjuk van Welderen, Baron Rengers. Bewoning gedurende enige tijd door zijn dochter Isabella, gehuwd met mr. O. van Limburg Stirum, rechter in Leeuwarden
1867 Aankoop door prof. G.P. Burger (overleden in 1908), directeur Rijks Hogere Burgerschool. Zijn weduwe, Maria Louise Suringa woonde er tot 1927
1927 Aankoop op 12 mei door loge De Friesche Trouw voor de som van ƒ18.854,63. Verbouw tot werkplaats van de loge, schilderwerk en inrichting leidden ondanks een forse lening van logelid Tulp tot een tekort van ƒ3800,-.
1929 Verkoop deel van de tuin aan de huishoudschool voor ƒ2000,-
1940 Confiscatie door de bezetter
1945 De Friesche Trouw herneemt haar bezit
1977 Restauratie na verwaarlozing van het gebouw. Kosten ongeveer ƒ410.000,-
2012 Renovatie van de buitengevels, schilderwerk en enkele andere werkzaamheden. Kosten ongeveer € 180.000
2019 Op 13 oktober gaat het eigendom van De Friesche Trouw over in gedeeld eigendom met de 3 andere loges en krijgt de Stichting beheer Maçonniek Centrum Leeuwarden de verantwoordelijkheid voor het beheer. De overdracht kostte ongeveer € 20.000.
Lezing: Bij de Put 15 en haar geschiedenis
Door wijlen Han Jansen, lezing in 2005
Nieuwsgierig geworden door het verhaal uit het jubileumnummer van het maçonniek tijdschrift Thoth uit 1981, waarin het gebouw Bij de Put 15 beschreven werd, besloot ik het archief van de Leeuwarder Courant te raadplegen.
Volgens de gegevens, zoals die beschreven werden door de toenmalige stadsarchivaris mej. Renske Visscher in de krant van 14 mei 1927, was het huis één der oudste woonhuizen van de stad.
Bij de Put werd als straat al aangeduid in de archieven van 1503. Toen ontstond de eerste bebouwing. Rondom 1550 werd dit huis gebouwd door Jacob Sybrandtsz. Auckama. Deze Jacob stamde uit een vooraanstaande Leeuwarder familie. Zij behoorden tot de Vetkopers. Tussen 1542 en 1571 was hij herhaaldelijk burgemeester van de stad. Eén van zijn voorvaderen was Pieter Sybrandtsz. Auckama, die de bijnaam Pinckert droeg. Deze werd in 1474, toen een stel Schieringers de stad binnengevallen waren, doodgeslagen op de Brol. Zijn stoffelijk overschot werd in een grote mand bij de weduwe thuisbezorgd.
Bij de Put 15 werd voor het eerst in het archief vermeld in een stuk van de geestelijke rekening van de stad, want er rustte een grondpacht op ten bate van het Jacobijner klooster. De erven van Jacob Sybrandtsz voldeden deze pacht. Tot 1583 behoorde dit pand aan de oudste zoon, Sybrant Jacobsz. Auckama. Deze woonde echter in Anjum.
Hij verkocht het huis met hof daarachter en 2 kleine huizen aan het Kromme Jat, aan de zoon van zijn zuster. Dit was Mr. Matthijs van Schooten, advocaat aan het Hof van Friesland. In 1609, na het overlijden van Matthijs, werd dit huis verhuurd aan de raadsheer Pyter Runia. Het eigendom bleef in de Auckama-familie. In 1619 werd het huis verbouwd en verdween de trapgevel. Deze werd veranderd in een tuitgevel, zoals deze ook nu nog bestaat. Eveneens werd toen de gevelsteen “1619” geplaatst.
Of het nu door koop of vererving was, in het midden van de 17e eeuw behoorde het huis toe aan een ander lid van het Hof van Friesland, jonkheer Pieter van Harinxma thoe Slooten, die leefde van 1610 tot 1669. Jonkheer Pieter was gehuwd met Susanna Idsertsdochter van Burmania. Zij overleed in 1691.
Hun zoon Edzart Duco van Harinxma thoe Slooten, gehuwd met Helena Lucia van Scheltema, erfde het ouderlijk huis. Lang heeft hij hier niet gewoond; hij stierf in 1983 op 39-jarige leeftijd. Doordat zijn vrouw al eerder overleden was, bleven er drie onmondige kinderen achter: Pieter, Julius en Rixiarda. Er diende dus een boedelbeschrijving te worden opgemaakt. Hierbij bleek dat er toen al sprake was van een tuinkamer, die achter het perceel nummer 13 was bijgebouwd. De achterkamer boven bevatte 59 met name genoemde familieportretten, die eigendom geweest waren van Edzart Duco, zijn zuster Titia en zijn broer Ernst Mockema van Harinxma.
Toen de oudste zoon Pieter Ernst van Harinxma, geboren omstreeks 1679, tot handeling bevoegd was, erfde hij het huis en liet het verbeteren. Hij vernieuwde het voorhuis en bracht een nieuwe keuken aan, waarbij een kast en een donkere hoek verdwenen. Tevens voorzag hij de royale zaal beneden van een Italiaanse schoorsteenmantel.
Inmiddels was hij cornet bij de lijfgarde van Johan Willem Friso, de Prins van Oranje. Dikwijls zal hij met de Prins te velde geweest zijn in de Spaande Successieoorlog. Hij trouwde in 1704 met Godfrieda Jansdochter van Molenschot. In 1706 verkocht hij het ouderlijk huis aan Willem Frederik, Baron van Schratenbach. Deze deed op zijn beurt het huis weer over aan de weduwe van Jonkheer Caspar van Tiddinga, mevrouw Rixt van Andreae. In de koopakte werd vermeld, dat de tuin een uitgang op de Speelmanstraat had. Naar mijn weten bestond deze toestand nog tot 1929. Rixt hertrouwde met Willem van Haren, de grootvader van de staatslieden en dichters Willem en Onno Zwier van Haren.
Rixt overleefde haar tweede echtgenoot, die in 1728 stierf. In 1730 kocht zij het naastgelegen perceel, Bij de Put 13, van de erven van slotemaker Jurjen Germeraad. De doorbraak die zij toen liet maken, is nog zichtbaar op de plaats van de bank. Dezelfde deur werd gebruikt om een toegang naar de grote zaal te maken. Bij haar dood in 1735, liet zij beide huizen na aan haar kleinzoon Willem van Haren, die evenals zijn vader en grootvader, grietman van Het Bildt was, Daar hij niet in Leeuwarden woonde, verhuurde hij het grote huis aan Ulbo van Burmania, die getrouwd was met Maria Libora van Haersma.
Na de dood van Willem van Haren, die zich als gezant bij Karel van Lotharingen, gouverneur der Oostenrijkse Nederlanden, te Brussel had gevestigd en daar in 1768 in armoede stierf, werden beide huizen Bij de Put verkocht. Bij de Put 15 werd gekocht door Pibo Sjoerds Talma, advocaat en fiscaal generaal van Friesland. Het huis moest echter weer overgedragen worden aan de huurder, Jonkheer Ulbo van Burmania. Deze bleef daar wonen tot 1795, toen hij als gevolg van de Franse revolutie uit zijn ambt werd gezet. En verhuisde naar Holwerd. Hierna werd de bewoningstoestand wat duister, maar in 1805 werd het huis bewoond door mevrouw Boelens en haar kinderen. In 1830 behoorde Bij de Put 15 toe aan de ondernemer van openbare verkopingen, Abe Jacobus Posthuma, die het met zijn gezin bewoonde en gedeeltelijk verhuurde aan de hypotheekbewaarder Tjepke Gratama. In 1843 komt de naam Andreae weer ter tafel: het huis nummer 15 werd aangekocht door de heer Gajus Hendricus Andreae.
In de stukken van het logearchief trof ik de naam Mr. D.H. Andreae Gajuszoon aan. Deze was voorzittend meester van 1813 tot 1818. Het zou best eens kunnen zijn, dat de heer Gajus Andreae de zoon was van de voorzittende meester. In ons eigen archief heb ik geen lijst kunnen vinden van de logeleden. Mogelijk zijn er meer vrijmetselaars bewoner van dit huis geweest.
De volgende eigenaar werd in 1865 Sjuk van Welderen, Baron Rengers. Een tijdlang is het toen bewoond geweest door zijn dochter Isabella, gehuwd met Mr. O. van Limburg Stirum, die rechter was in Leeuwarden. Het huis werd in 1867 gekocht door de toenmalige directeur van de Rijks Hogere Burgerschool, de heer Prof. G.P Burger, afkomstig uit Leiden. De heer Burger overleed in 1908, maar zijn tweede vrouw Maria Louise Suringa, woonde hier tot haar dood op 16 februari 1927. In zijn boekje “Leeuwarder jeugdherinneringen” heeft de jongste zoon, Hendrik Burger, een uitstekend verslag gedaan van de belevenissen in en om hun huis Bij de Put.
Het gezin Burger bestond uit 8 kinderen, 6 jongens en 2 meisjes. Verder had men 2 Friestalige dienstmeisjes en een Leeuwarder juffrouw als huishoudster. De laatste droeg steevast een oorijzer en was een statige figuur, die veel gezag had bij de jeugd. Haar naam was juffrouw Leverland. Zij verbleef bij de familie vanaf 1869 tot haar overlijden in 1906. Bij haar begrafenis waren alle kinderen overgekomen, zo vermeldt het boekje. De heer Burger had al vroegtijdig een plaatsje in het St. Anthoon voor haar gereserveerd, maar zij wilde liever bij de familie blijven in haar kamer boven. Juf Leverland at steevast met de familie mee aan tafel, terwijl de dienstboden hun maaltijd in de keuken gebruikten.
De oudste zoon leed aan een ernstige ziekte en kwam al jong te overlijden. Zoon Karel moest in dienst, maar voor Huib werd een remplaçant gezocht. Dit kostte maar liefst 900 gulden. Een broer van mevrouw Burger, Oom Herman Haasloop Werner, een gewezen zeeman, die ook bij de familie in woonde, maakte zich verdienstelijk door speelgoed voor de kinderen te vervaardigen en de tuin bij te houden. Hij was zwaar astmatisch, maar dat weerhield hem er niet van een stevige pijp te roken. Zijn werkplaats was het tuinhuisje, zoals dat nu ook nog bestaat. De tuin was een stuk groter, maar op de plattegrond uit het boekje is de plaats van de huidige acacia aangegeven met een aantal appelbomen.
Na het overlijden van mevrouw Burger werd op 12 mei 1927 het perceel door de loge De Friesche Trouw aangekocht voor de som van ƒ18.954,63. Het geld werd bijeengebracht door de verkoop van obligaties en een lening van het logelid Tulp van ƒ28.000,-, want er moest ook nog verbouwd worden. De verbouwing tot huisvesting en werkplaats van de loge, werd begeleid door de architecten Baart en Kramer, leden van de loge. De aannemer was de firma Geveke voor de som van ƒ12.543,-. Het schilderwerk werd verricht door de firma Van Willigenburg voor de som van ƒ7.500,-. Na de inrichting bleef er nog een tekort van ƒ3.800,- bestaan. Dit bedrag werd als lening verstrekt door de logeleden Buisman en Tulp, met de voorwaarde dat bij de verkoop van de tuin dit ingelost zou worden. In 1929 werd een deel van de tuin verkocht aan de huishoudschool voor ƒ2.000,-.
De rest van de lening werd door de betrokken leden geschonken voor het stichten van een onderhoudsfonds. De verbouwing als geheel was nogal ingrijpend geweest. Beneden verdwenen de voorkamer, de keuken en de kamer boven de kelder, om plaats te maken voor de bibliotheek en de Voorhof. Boven werd de zoldervloer doorbroken en werden nieuwe spanten geplaatst om het gewelf in de Tempel te maken. Op de muur boven trof ik nog de namen aan van de stukadoors die aan het gewelf gewerkt hebben. Dat waren Rinse de Vries, Gerrit de Vries en ene Van der Heide.
Tot slot wil ik aangeven, dat wij bijna niet meer in dit gebouw gezeten hadden. In 1977 was het gebouw zodanig verwaarloosd, dat een ingrijpende restauratie nodig was. Na een aantal gesprekken besloot men hier te blijven zitten. Men stelde een commissie in, die de verbouw moest voorbereiden. Deze commissie bestond uit de leden Klomp en Giliam, bijgestaan door enkele anderen. Eerst moest men de financiën rond hebben.
